Zalig perspectief
Het gebeurt zelden dat ik mijn blik naar de hemel hef en denk: “Oh lieve God.”
Ik ben totaal niet religieus opgevoed; voor mij is God vooral een krachtterm, een soort verbaal gereedschap dat je erbij pakt wanneer je óf een kast in elkaar probeert te zetten, óf de existentiële crisis even keihard voelt aankloppen. Meestal gaat Zijn naam dus samen met woorden als ‘verdomme’.
Maar gisteravond kon ik niet anders toen ik mijn blik naar de hemel richtte, en dat zinnetje ontsnapte me alsof een overleden monnik even door me heen sprak. Ze bracht mijn hele geloofssysteem in drie seconden aan het wankelen. Ze hing over me heen als een opstandige Ster van Bethlehem die besloot uit zijn baan te breken en recht boven mijn gezicht te parkeren. Een soort kosmische verkeersfout waar de ANWB absoluut geen handleiding voor heeft en waar ik absoluut niet tegenin wilde gaan met astronomische discussies.
In haar Evakostuum—ja, volledig authentiek, geen vijgenblad te bekennen—zat ze bovenop me, knieën links en rechts van mijn hoofd als een soort rijdende godin die geen gordel droeg. Ze hief haar lichaam op en haar kutje zweefde als een UFO boven mijn hoofd. Een unidentified – oké, ze had zich vijftien minuten daarvoor wel netjes voorgesteld – flying object.
En terwijl ik daar zo lag, luisterde ik naar haar lichaam zoals Jeanne d’Arc naar heilige stemmen had geluisterd—alleen sprak deze openbaring in fluisteringen van verlangen, niet van oorlog. Bewapend met tong en vingers wierp ik mezelf in haar kruis als een strijdlustige kruisvaarder op een kruistocht die absoluut door de kerk verboden zou worden. Ze vonden hun eigen pelgrimstocht; niet heilig, wel devotioneel en met betere catering.
Alles aan haar vroeg om aandacht, en ik gaf het gul. Elk geluid dat ze maakte was een soort bevestigend stempel. Een auditieve thumbs-up.
Mijn ogen hield ik open, natuurlijk. Niet kijken voelde als heiligschennis. Ik volgde met mijn ogen een onzichtbare stippellijn op de schatkaart die haar lichaam was; omhoog langs haar navel, door het dal van haar borsten, via haar hals naar haar gezicht— waar mijn blik stuitte op een nieuwe editie van Nathan’s Hotdog Eating Contest. Eva had de verboden vrucht gevonden en dacht: top, neem ik er meteen tien. Haar gulzigheid wakkerde ook mijn eetlust aan en voor ik het wist zette ik mijn tanden in haar dijbeen.
Mijn pulserende vingers en beweeglijke tong echoden via haar lichaam en lieten de sterrenbeelden Waterman en Boogschutter aan mijn hemel schitteren.
Teamwork makes the dream work, fluisterde mijn gedachten, en ik zweer je: zelden heeft een cliché zo profetisch aangevoeld.
Een zalige grom rolde door de ruimte als het gerommel van onweer. Een oerkracht had ons in zijn greep. Mijn aanrakingen reisden verder. Ik werkte. Hard. Toegewijd. Alsof ik auditie deed voor een rol waar de regisseur specifiek had gezegd: “Dit is je enige kans, verkloot het niet.” Mijn eigen kreunen werden steeds minder beschaafd. Tot ergens in de kamer zelfs de hotdogverkopers mee synchroniseerden. Geen idee wie ze waren, maar ze leken tevreden. Het werd een symfonie van genot.
Als deze nacht een film was geweest, had ik zonder klagen een trilogie uitgezeten. Inclusief bonusmateriaal, verwijderde scènes en een making-of waarin iedereen net iets te eerlijk vertelt over hun jeugdtrauma’s.
Toen het tempo omhoogging voelde het als een storm die sterker werd. Ze bewoog als water, als vuur, als iets dat niet van plan was halverwege te stoppen. Ik ving elke reactie, elke schok, elke ademstoot alsof ik persoonlijke postbode van haar lust was.
Al snel kwam het moment waarop alles in haar losliet. Een zondvloed die absoluut niet bedoeld was als straf, eerder als een spontane doop door de Kerk van de Absolute Geilheid. Mijn gezicht voelde de regen en ik voelde me als een kind dat in een zomerse bui tussen de regendruppels door wil dansen, maar dan met meer tonggebruik.
Ik keek nog één keer omhoog, druipend, grijnzend, waarschijnlijk ogen als een labrador die net ontdekt heeft dat pindakaas bestaat, en ik nam alles in me op:
– de lichte tandafdrukken die ik achterliet als een soort stempelkaart voor later;
– de UFO die nu volledig geïdentificeerd was;
– haar heupen die wiegden als golven die weten dat ze mooi zijn;
– haar borsten, twee perfecte heuvels die ik zonder vergunning mocht beklimmen met mijn handen;
– en haar mond—leeg nu, maar nog glanzend van de saus die ik erin was afgeleverd.
En opnieuw dacht ik het.
Oh lieve God.
Wat was dit zalig geil.
